Pleitnotities

K O R T G E D I N G R E C H T B A N K A M S T E R D A M

Pleitnotities

van

mr. E. Th. Hummels en mr. N.M.P. Steijnen

inzake

ABDALWAHAB MUBAREK en 17 mede-eisers

tegen

BALKENENDE, Bos en de Staat der Nederlanden

kort geding van vrijdag 21 februari 2003 om 10.00 uur

Inleiding

President, u zult van ons geen politiek correcte retoriek verwachten en die zult u hedenmorgen dan ook van ons niet horen. Het lijkt ons, juridisch gezien, overbodig om eerst een soort tribuut te brengen aan het politiek correcte spraakgebruik en breeduit gewag te maken van 'afschuwelijke daden en afschuwelijke gevaren van Saddam Hoessein', om zo als het ware een brevet te halen om tot de noodzakelijke juridische kritiek en beoordelingen te kunnen komen. Dit soort politieke correctheid is hier in de rechtszaal onnodig en ongepast, want die leidt alleen maar van de zaak af.

Bezit en gebruik van massavernietigingswapens

Zoals algemeen bekend, is het hele Midden-Oosten vergeven van de massavernietigingswapens. Landen als Syrië, Iran en Turkije beschikken over arsenalen chemische wapens. Israël beschikt zelfs over chemische, biologische en kernwapens, voldoende om alle leven in het Midden-Oosten uit te roeien. Doch de VS beschikken over de meeste massavernietigingswapens ter wereld. Zij behouden zich bovendien het recht voor om die als eerste en zelfs preventief te gebruiken, zoals blijkt uit het jongste strategische concept van de VS, dat vorig jaar bekend is geworden.

De VS hebben als eerste en enige kernwapens gebruikt. Dat was in 1945 tegen Japan. Op zeer grote schaal hebben zij tegen Vietnam Agent Orange ingezet, waardoor hele gebieden zijn vergiftigd en tienduizenden Vietnamezen ziek zijn geworden en een voortijdige dood zijn gestorven. Nog steeds, generaties later, komen als gevolg hiervan vele mismaakte baby's ter wereld.

Van 'Saddam Hoessein' wordt door gedaagden en hun Amerikaanse vrienden gezegd, dat hij niet heeft geschroomd chemische wapens in te zetten. Het is hier dus de pot die de ketel verwijt. Maar, zo verdedigt men zich, 'Saddam' is zo'n duivel omdat hij die wapens tegen zijn eigen bevolking heeft ingezet.

Equal justice for all

De ervaring leert dat alleen overwonnenen voor oorlogsmisdrijven en agressie vervolgd plegen te worden en dat bij hen verhaal wordt gehaald voor de schade als gevolg van hun schendingen van het oorlogsrecht. Het behoeft geen betoog dat dit in strijd is met 'Equal Justice for All', dat ook prijkt boven de ingang van het Amerikaanse Supreme Court.

In de dagvaarding heb ik er al op gewezen dat volgens de Duitse Bondsrepubliek op dit principe van 'equal justice for all' een corrigerend rechtsprincipe in ontwikkeling is. Namelijk dat overwinnaars nimmer vervolgd zullen worden voor welke oorlogsmisdaad dan ook en dat zij al helemaal geen schadevergoeding zullen hoeven te betalen. Daartoe worden alleen de verliezers veroordeeld zegt de Bondsrepubliek Duitsland in de conclusie van antwoord in een procedure tegen die Staat door Joegoslavische burgers, die slachtoffer werden van het bombardement op de brug bij Vavarin tijdens de NAVO-agressieoorlog tegen de Federale Republiek Joegoslavië. Maar de PC wil dit juridisch volstrekt ongerechtvaardigde stramien, waarin alleen verliezers rekening en verantwoording moeten afleggen, doorbreken.

PC staat hier voor Permanente Commissie inzake (westerse) oorlogsmisdrijven, een samenwerkingsverband van een aantal organisaties, waaronder ook de Vereniging van Juristen voor de Vrede, die zich op de achtergrond van de eisers in deze rechtszaak beweegt. De PC helpt slachtoffers en mogelijke slachtoffers van onrechtmatige oorlogshandelingen van westerse staten - die immers strijk en zet de overwinnaars zullen zijn, om die westerse staten en hun politieke en militaire vertegenwoordigers in de westerse landen zelf voor de rechter te brengen om hun misdrijven te doen staken en om schadevergoeding te krijgen.

In Nederland is hierdoor al een uitgebreide jurisprudentie gevormd, welke, bij wijze van productie, grotendeels aan u is overgelegd. Ik kom op deze jurisprudentie uiteraard nog terug. Maar ook in andere Europese landen worden soortgelijke acties op gang gebracht. In Duitsland is daar het al genoemde proces van de slachtoffers van de bombardementen op de brug bij Vavarin. In Canada loopt een soortgelijk proces van Joegoslavische slachtoffers van de NAVO-agressie tegen de Canadese Staat en ook in België en Groot-Brittannië zijn dergelijke procedures in voorbereiding.

De eisers in dit geding

Als eisers in dit kort geding treden 17 inwoners op van diverse Irakese grote steden, maar het hadden er gerust 17 miljoen kunnen zijn. Iedereen in Irak staat in zijn radeloosheid over de dreigende oorlog te dringen om elk redmiddel te baat te nemen om het komende onheil af te wenden. De PC heeft dan ook een keuze moeten maken. Er zijn een aantal eisers geselecteerd, die behalve de verschrikkingen die elke Irakees het hoofd hangt, ook nog iets speciaals hebben. Ik kom daar nog op terug, maar nu eerst terug naar die duivelse 'Saddam', die immers niet geschroomd heeft om zijn eigen bevolking met massavernietigingswapens te lijf te gaan.

Het gebruik van massavernietigingswapens van Irak tegen de eigen bevolking

De Vereniging van Juristen voor de Vrede, een van de participanten in de PC, heeft al in 1988, kort na berichten over de gasaanval op de Koerden in Halabja, met kracht de trom geroerd om tot een wapenembargo tegen Irak te komen (de stukken daarover hebben wij u als producties op voorhand doen toekomen). Dit leidde toen tot Kamervragen, maar tot een wapenembargo voor Irak wilde de Staat toen geen initiatieven nemen. Heel de Westerse wereld trouwens, met uitzondering van het Frankrijk van François Mitterand, wilde daar toen volstrekt niet aan, want we hadden toen te maken met een ander door media en politiek hysterisch gecreëerd vijandbeeld: dat van de baarlijke duivel Khomeiny van Iran. Dus dat onze toenmalige vriend Saddam Hoessein eventueel chemische wapens inzette tegen de Koerden, daar moest maar niet al te veel politieke commotie over worden gemaakt. Saddam Hoessein was toen ons schild tegen 'de slager van Teheran', ayatollah Khomeiny. Inmiddels wordt er zwaar aan getwijfeld of dat gifgas wel van Irak afkomstig was. CIA-bronnen zeggen dar er alle reden is om aan te nemen dat het Iran was dat gifgas gebruikte tegen Irakese legereenheden, waarvan de Koerdische burgerbevolking de dupe is geworden.

Iran als volgende kandidaat voor een preventieve oorlog

Volgens CIA-bronnen heeft Iran in de oorlog tegen Irak chemische wapens gebruikt, hetgeen betekent dat we hiermee een volgende kandidaat voor Amerikaans militair geweld bij de kop hebben, want waarom zou het Westen van Iran pikken wat van Irak niet mag? Na Irak is er dus geen reden om Iran te sparen. Hetzelfde geldt voor Noord-Korea. Beide landen staan kandidaat voor een preventieve oorlog, omdat zij het wagen te willen wat ook Amerika heeft en bovendien nog gebruikt, massavernietigingwapens.

Kan de internationale rechtsorde een preventieve oorlog overleven?

Dit doet de vraag rijzen hoeveel preventieve oorlogen de internationale rechtsorde kan verdragen, om willekeurige staten te ontdoen van massavernietigingswapens ter handhaving van het monopolie op dergelijke wapens van weinigen, alvorens te bezwijken? Het antwoord kan geen ander zijn dan: niet één.

De internationale rechtsorde, gebaseerd op de soevereiniteit van staten, zoals vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, kan niet overleven wat met oorlogsgeweld door de Westerse staten wordt opgelegd, namelijk, dat enkelen mogen beschikken over massavernietigingswapens, daarmee mogen dreigen of gebruiken, terwijl dat aan alle anderen wordt ontzegd.

Een Veiligheidsraad die zich een dergelijke concept laat opdringen door de Verenigde Staten, delft daarmee onherroepelijk haar eigen graf. Het recht van de sterkste heeft daarmee dan immers twijfelloos gezegevierd over de sterkte van het recht, waarmee we terug zijn in het Stenen Tijdperk; de wetten van de jungle worden in de internationale verhoudingen in ere hersteld.

Het concept van preventieve oorlog leidt tot een humanitaire catastrofe

Niet alleen de internationale rechtsorde kan een dergelijke willekeur en machtspolitiek niet overleven, ook de mensheid niet, want wanneer de Amerikanen er in slagen ten koste van talloze Irakese slachtoffers Irak snel te veroveren - daar gaat het per slot van rekening om, dan zullen de westerse media en politici in meerderheid spreken van 'een geslaagde oorlog' en zal het boze Westerse oog zich op Noord-Korea richten. Wat zal er gebeuren als dat land dan besluit een preventieve aanval uit te voeren op de Amerikaanse troepen in Zuid-Korea of wanneer Noord-Korea met een kernaanval reageert tegen de miljoenenstad Seoel op een aanval van de Amerikanen? De leer van de preventieve oorlog leidt niet alleen met zekerheid naar de ineenstorting van de internationale rechtsorde, maar is ook de kortste weg naar het Armageddon.

Noodzaak van rechterlijk ingrijpen

Er staat u als rechter daarom niet anders te doen, dan uitdrukkelijk in rechte vast te stellen, dat wat hier dreigt de totale vernietiging van de internationale rechtsorde is en dat de Staat der Nederlanden door steun te verlenen aan de preventieve oorlog, zeker als dat ook nog eens gebeurd zonder uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad, zich diametraal tegenover de Grondwet opstelt, omdat de Staat de Nederlanden volgens art. 90 Grondwet de internationale rechtsorde dient te bevorderen. Een schending dus van art. 90 Grondwet, zo helder en overtuigend als maar mogelijk is, ten koste niet alleen van, zoals al in de dagvaarding is uitgewerkt, eiseres sub 18, de Vereniging van Anti-Fascistische Oud-Verzetsstrijders Nederland; Bond van Anti-fascisten (AFVN) - overigens ook een participant in de PC -, maar ook van alle andere eisers in dit geding.

De belofte van het Handvest

De oorlog die de Amerikanen nu zoeken is natuurlijk niet enkel in strijd met artikel 90 Grondwet, maar, zeker zolang een mandaat van de Veiligheidsraad ontbreekt, vooral in strijd met het geweldsverbod uit het Handvest van de Verenigde Naties. Het Handvest van de Verenigde Naties belooft ons een eind te maken aan 'de gesel van de oorlog'. Dat was de uitdrukking van de gemeenschappelijke wil van alle volkeren na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.

Om dit streven te onderstrepen werd in de vergaderzaal van de Veiligheidsraad een replica aangebracht van de beroemde 'Guernica' van Picasso. "...met opengesperde mond en uitpuilende ogen slaat een man de nachtmerrie gade. Hij ligt op zijn rug, de armen gespreid, geveld door de bommen. Zijn rechterhand omklemt een afgebroken zwaard - hij had geen verweer tegen de luchtaanval. Weldra sterft hij, met het gekrijs van een paard en een vrouw in de oren". Een beeld van mateloze verschrikkingen, dat miljoenen mensen op aarde door tranen aanschouwden. Maar nu, begin 2003, nu de Verenigde Staten de wereld haastig naar een verwoestende oorlog voeren, is er in de vergaderzaal van de Veiligheidsraad een blauwe VN-vlag voor de 'Guernica' gehangen. Dat is gebeurd toen enkele dagen geleden de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, zijn requisitoir ging houden. 'Het is alleen maaar om een gepaste achtergrond te bieden voor de televisieploegen', verklaarde een VN-woordvoerder tegenover het Franse persbureau AFP. 'We willen zo een diplomatieke rel voorkomen', zei een VN-woordvoerder in The Los Angeles Times. Powells met zijn agressieve toespraak tegen Irak op TV, afgewisseld met de beelden van de 'Guernica', zou een publicitair drama geworden zijn. Het personeel van het Koningin Sofia Museum in Madrid waar het originele doek hangt, is razend. Van schoonmaker tot curator demonstreerden zij afgelopen donderdag 13 februari op het bordes van het museum onder de leus: "Het bedekken van de 'Guernica' in New York is CENSUUR!"

Als Picasso de 'Guernica' ergens voor bedoeld heeft, dan is het voor tijden waarin de oorlog in aantocht is - ook voor nu dus. Het is niet het antioorlogskunstwerk van een mooiprater voor vrede. De luchtaanval op het Baskische stadje Guernica - het eerste tapijtbombardement uit de geschiedenis - diende Pablo Picasso als inspiratie. Het is het werk van realist: zó ziet oorlog eruit, zó voelt het, ruikt het, klinkt het en stelt impliciet ééén vraag: wie kiest er vóór deze verschrikking?

Volgens de New York Times van 1 februari j.l. is het Pentagon van plan de eerste 48 uur van de oorlog een 'verzadigingsbombardement' van drieduizend bommen en raketten te laten neerdalen op Bagdad om het moreel van de Irakese strijdkrachten te breken en een wig te drijven tussen Saddam Hoessein en het leger.

Slachtofferaantallen in de Golfoorlog

President, hier moet ik een correctie aan brengen in wat ten onrechte in de dagvaarding is gesteld over het aantal doden aan Irakese zijde in de eerste Golfoorlog. In 130 van de dagvaarding wordt gezegd dat er volgens de Amerikanen 40.000 Irakese soldaten en vele duizenden burgers gedood zijn. Dat cijfer klopt niet. De Amerikanen hebben nooit een andere indicatie gegeven over het aantal Irakese slachtoffers in de eerste Golfoorlog dan wat Colin Powell erover zei: 'velen, zeer velen'.

Als produktie 1 zijn een aantal artikelen uit gewone Nederlandse kranten overgelegd met koppen als:

  • Dodelijke file naar Bagdad
  • Het Westen koos bewust voor massavernietiging
  • Aantal doden Irak blijft raadsel
  • 'Kalkoenschieten, dat was het'
  • Orgie van vernietiging, etc., waaruit het volgende valt te ontlenen:
  • "Een Franse militair, kolonel Dufour, gaat een schatting van het aantal Irakese doden niet uit de weg. Hij meent dat er op het slagveld tussen de 100 en 150 duizend Irakezen zijn gesneuveld" (in 'Aantal Irakese doden blijft groot geheim');
  • "Het aantal gedode soldaten wordt geschat op tenminste 150 duizend" (in 'Het Westen koos bewust voor massavernietiging');
  • "Misschien is het verschil in macht nog nooit eerder in de krijgsgeschiedenis zo huiveringwekkend duidelijk uitgedrukt als in de verliescijfers van deze oorlog: meer dan honderdduizend gesneuvelden wellicht aan de ene kant tegenover honderd aan de andere kant" (in 'Orgie van vernietiging');
  • "Duizenden uitgebrande Irakese militaire voertuigen, maar ook gewone personenauto's, staan op de grote zesbaansweg van Koeweit-Stad naar het Noorden, richting Irak. Als stille getuigen van wat zich de laatste dagen van de oorlog in de Golf heeft afgespeeld. (..) Kilometers lang is de stoet, bumper aan bumper staan de tanks, pantserwagens, vrachtwagens, autobussen, Mercedesen, Amerikaanse bakken, kortom alles wat wielen heeft en waarin de Irakezen probeerden naar het noorden te ontkomen, nadat Saddam Hoessein het sein tot de terugtocht had gegeven. (..) Het lijkt, zeggen de journalisten ter plekke, alsof een enorme vuurbal over het konvooi is gescheerd, die alles heeft verschroeid. En in feite is dat ook gebeurd, dinsdag, toen de geallieerde luchtmachten de colonne tot stoppen dwongen en hem onder vuur namen. Twee vuurwallen, één voor de colonne en één er achter, maakten ontsnappen onmogelijk. Amerikaanse mariniers van de tweede divisie zijn hier sinds donderdag bezig met opruimingswerkzaamheden. Zij hebben de meeste lijken weggehaald en ter plekke begraven (..) Donderdag en gisteren hadden ze zo'n kilometer van de weg vrijgemaakt. Ze moeten nog minstens vijf kilometer." (in 'Dodelijke file naar Bagdad').

De foto's van de uitgebrande karkassen van de kilometers lange, bumper aan bumper staande voertuigen, vele rijen dik, - u vindt ze bij de producties die zijn overgelegd - spreken voor zich. Alleen al bij deze barbaarse slachtpartij, deze partij 'kalkoenschieten', moeten de Amerikanen vele duizenden Irakezen om het leven hebben gebracht.

Dreigende straatgevechten als tactiek bij een nieuwe oorlog

Nu zijn ze bij de Irakese militaire leiding natuurlijk niet gek. Ze realiseren zich heel goed dat zij geen partij zijn voor de Amerikaanse luchtmacht als zij zich opnieuw in de woestijn zullen ingraven. Begin februari vertelde het Irakese parlementslid Mohamed Saleh Amerikaanse journalisten dan ook: "Als ze het politieke systeem in Irak willen veranderen, dan zullen ze naar Bagdad moeten komen. We zullen hen daar opwachten."

Westerse waarnemers maken melding van Irakese troepen, die behalve in Bagdad, ook in Basra oefenen in het voeren van straatgevechten. Kringen binnen het Pentagon noemen het een 'nachtmerriescenario', als "een half dozijn divisies van de Republikeinse Garde" versterkt met een paar duizend stuks luchtdoelgeschut zich in Bagdad verschanst. "De Amerikaanse strijdkrachten zullen uiteindelijk wel winnen", aldus de Amerikaanse generaal b.d. John Hoar voor een Senaatscommissie, "maar tegen welke prijs?" Hij bedoelde daarbij niet alleen militaire slachtoffers, maar ook dat "de publicitaire schade voor de VS zeer groot zal zijn, als de wereld ziet hoe wij bombarderen en granaten laten exploderen in dichtbevolkte Irakese woonwijken".

Dreigende instorting van het voedseldistributiesysteem

Zoals al in de dagvaarding aangegeven, is de Irakese bevolking uitgeput en zonder reserves na meer dan een decennium van sancties. Het grootste deel van de bevolking kan slechts overleven met behulp van de voedselpakketten, die de Irakese regering distribueert. Bij de eerste de beste bom die valt, zal dit voedseldistributiesysteem instorten. Vanaf dat moment begint voor miljoenen Irakese burgers, die van de dag in de dag leven om te overleven, de hongersnood.

Dreigende instorting van de drinkwatervoorziening en het rioolsysteem

Het 'verzadigingsbombardement' van duizenden bommen op Bagdad, dat de Amerikanen van zins zijn, zal ook onmiddellijk leiden tot het uitvallen van de drinkwatervoorziening in de miljoenenstad Bagdad. Reserve generatoren zijn er niet. De mensen zullen direct uit de rivier moeten drinken, maar - het is allemaal al in de dagvaarding uitvoerig uiteengezet - ook het rioolzuiveringssysteem en het rioolpompsysteem zullen het onmiddellijk begeven. Het rioolwater zal door de straten van Bagdad stromen en ongezuiverd in de Tigris verdwijnen, die dan nog de enige bron van drinkwater zal zijn. Talloze burgers zullen het slachtoffer worden van tyfus en andere besmettelijke ziekten. Bagdad zal in een hel veranderen.

Hoever zijn de Amerikanen bereid om te gaan?

Dit alles roept op zijn minst deze twee vragen op:

  1. hoever zijn de Amerikanen bereid om te gaan om Irak te bezetten?
  2. hoe verhoudt zich dit alles tot het humanitaire oorlogsrecht?

Ad 1: De Golfoorlog bewijst het: heel ver. Het mogelijke aantal slachtoffers aan Irakese zijde, zowel militair als burger, speelt daarbij voor de Amerikanen geen rol. Alleen de eigen slachtoffers tellen. Ook de civiele infrastructuur van de 'vijand' ontzien de Verenigde Staten niet om hun oorlogsdoelen te bereiken. Integendeel, zij zien de hele civiele infrastructuur als een rechtmatig militair doel. Dat was zo in de eerste Golfoorlog en in de NAVO-oorlog tegen de Federale Republiek Joegoslavië, waarin, naar schatting van Westerse economen, voor meer dan 100 miljard schade werd toegebracht. Honderden fabrieken, bedrijven, nutsbedrijven, verkeerswegen, bruggen, overheidsgebouwen, scholen, etc. werden in de NAVO-oorlog tegen Joegoslavië verwoest. Toen nog meer verwoestingen dreigden, moest de Joegoslavische regering wel zwichten. Vervolgens trok het Joegoslavische leger zich met alle materieel - iedereen weet dat nog - vrijwel zonder kras of deuk uit Kosovo terug. Met het voorbeeld Joegoslavië kan duidelijk worden gemaakt welke ongelooflijke verwoestingen de Amerikanen aanrichten om militair hun zin te krijgen. Zij zijn de Staat al te zeer bekend uit de vele procedures die door Joegoslaven tegen de Staat zijn gevoerd (producties overleggen).

Mogen zulke grootschalige verwoestingen op basis van het humanitair oorlogsrecht?

Ad 2: Mag dit allemaal volgens de regels en beginselen van humanitair oorlogsrecht? Mag Amerika doen wat het van plan is, namelijk een vernietigend 'verzadigingsbombardement' over Bagdad en andere Irakese steden leggen, met alle verwoestende gevolgen van dien? Mag Amerika na de eerste Golfoorlog, na de oorlog tegen Joegoslavië, nu weer de civiele infrastructuur van Irak verwoesten? Het antwoord is driewerf nee.

Ten eerste is elk bombardement, elke militaire actie een schending van het geweldsverbod zolang een resolutie, die uitdrukkelijk en ondubbelzinnig tot gebruik van geweld mandateert, ontbreekt. Wanneer een resolutie op dit punt niet duidelijk is, dan kan die geen titel opleveren voor oorlogsgeweld. Flauwekul als, dat een resolutie onder Hoofdstuk VII van het Handvest tot stand gekomen op zichzelf al een voldoende titel zou opleveren voor geweldstoepassing, is al in de dagvaarding voldoende weerlegt. Ook het Hof Amsterdam blijkt het daarmee eens te zijn wanneer het in het arrest Dedovic c.s./Kok, van Aartsen en de Grave zegt dat zonder uitdrukkelijk mandaat gebruik van oorlogsgeweld een schending oplevert van het Handvest en het geweldsverbod, dat door het Hof Amsterdam in dit arrest ook nog eens uitdrukkelijk als ius cogens wordt erkend. Over de consequenties van dit laatste komen we nog te spreken.

Ten tweede moet de vraag naar de geoorloofdheid van de door Amerika voorgenomen vernietiging van mensen en zaken, bestaanskansen en bestaansmiddelen, beantwoord worden met een driewerf nee, omdat niet alleen aanvallen op burgers, maar ook die op burgerobjecten ten enen male verboden zijn volgens de regels van het humanitair oorlogsrecht. Wat een militair doel is, wordt nauwkeurig gedefinieerd in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève. Elk ander doel, dat niet een uitdrukkelijk een militair doel is, is een burgerobject. Elke aanval daarop als in beginsel verboden. We komen hier nog nader op terug.

Ten derde Amerika mag niet weer tot dergelijke grootschalige vernietigingen overgaan vanwege het principe van de proportionaliteit, een basisprincipe van het humanitair oorlogsrecht dat te allen tijde dwingend is. In de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 8 juli 1996 inzake de Rechtmatigheid van de Bedreiging met en het Gebruik van Kernwapens, die wij in een geautoriseerde Nederlandse vertaling hebben overgelegd, wordt, onder 41, uitdrukkelijk op het bestaan van proportionaliteit als beginsel van het internationaal gewoonterecht, gewezen. Het Internationaal Gerechtshof voegt hier nog aan toe: Zoals het Hof heeft verklaard in de zaak betreffende de Militaire en paramilitaire activiteiten in en tegen Nicaragua (Nicaragua tegen de Verenigde Staten van Amerika) (I.C.J. Reports 1986, p. 194, par. 176): "er bestaat een uitdrukkelijke regel die zegt dat zelfverdediging alleen maatregelen rechtvaardigt die proportioneel zijn met de gewapende aanval en noodzakelijk zijn om er weerstand aan te bieden, een regel die reeds lang gevestigd is in het internationaal gewoonterecht." Wat hier geldt voor verdediging tegen agressie, geldt zoveel temeer wanneer van verdediging tegen agressie geen sprake is, zoals hier. De vernietigingen die, zoals de ervaring leert, de Amerikanen in hun oorlogen aanrichten, gaan het principe van proportionaliteit ver te boven. Terug naar het geweldsverbod.

Het geweldsverbod

Iedere titel tot oorlogsgeweld ontbreekt zolang er geen resolutie is die tot geweld machtigt. Wordt dan toch oorlogsgeweld toegepast, dan is dit agressie.

Bij wijze van productie zijn de Agressie Definitie Resolutie en de Resolutie inzake definiëring van schending van het non-interventie beginsel, geproduceerd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, hier in het geding gebracht. Zij laten, in verband met dit geval, aan duidelijkheid niets te wensen over: overgaan tot militair geweld, zonder specifieke machtiging van de Veiligheidsraad, is niet alleen agressie, maar ook schending van het non-interventie beginsel.

Nu is het de vraag of eisers zich kunnen beroepen op het agressieverbod en het verbod van non-interventie. In de dagvaarding is op die vraag al tamelijk uitvoerig ingegaan.

Rechtstreekse werking van het agressieverbod

Hier moeten we even ingaan op de tot dusver gevormde jurisprudentie. In het recente arrest van de Hoge Raad van 29 november 2002 inzake Danikovic c.s. / Staat, nr. C01/027HR, laat de Hoge Raad de beantwoording van het overgrote deel van de daar spelende rechtsvragen over aan procureur-generaal Strikwerda en sluit zich verder geheel aan bij diens conclusie. We kunnen dus rustig eerder spreken van een arrest Strikwerda, dan van een arrest van de Hoge Raad.

Nu zegt Strikwerda letterlijk - de Hoge Raad dus - in zijn conclusie op het stuk van de rechtstreekse werking van wat hij aanduidt als 'het volkenrechtelijke agressieverbod', onder 30 van zijn conclusie: "Naar algemeen aanvaarde opvatting richt het volkenrechtelijke agressieverbod, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties, zich uitsluitend tot staten en kunnen uitsluitend staten de naleving van het verbod inroepen. Zie Bruno Simma (ed.), The Charter of the United Nations. A Commentary, 1995, Article 2 (4), blz. 115, MN 28 ( A. Randelzhofer): Thus the prohibition of the use of force indisputably only protects and is only addressed to states. Zie voorts Malcolm N. Shaw, International Law, 4th ed. 1997, blz. 182-184." Al deze literatuurverwijzingen zijn letterlijk overgenomen uit de processtukken van de Staat.

Ik wijs er nadrukkelijk op dat Strikwerda - de Hoge Raad dus - het hier niet heeft over 'het volkenrechtelijk agressieverbod' op zich, maar praat over art. 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties en dat terwijl zoals hij onder 29 aangeeft, de vraag in het geding is of "het voorschrift van artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties en regels van ongeschreven (dwingend) volkenrecht met een vergelijkbare strekking zich richten tegen staten en in beginsel slechts tussen staten rechtsgevolgen hebben." Let hier op de toevoeging: 'en de regels van ongeschreven (dwingend) volkenrecht met een vergelijkbare strekking'.

Nu is 'het volkenrechtelijk agressieverbod, zoals vastgelegd in art. 2 lid 4 van het Handvest' misschien iets anders dan 'regels van ongeschreven (dwingend) volkenrecht met een vergelijkbare strekking'. Als het volkenrechtelijk agressieverbod, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 4 van het Handvest van de VN, al geen rechtstreekse werking zou toekomen omdat het Handvest zich uitdrukkelijk tot staten richt, betekent dat nog niet dat daarmee ook aan de volkenrechtelijke gewoonterechtelijke regel zelf, waarvan artikel 2 lid 4 Handvest de specifieke verdragsrechtelijke uitdrukkingsvorm is, geen rechtstreekse werking zou toekomen. Strikwerda - de Hoge Raad dus - gaat daar, cassatietechnisch vaardig, maar duidelijk, met een grote boog omheen.

Laten we, naast alles wat daarover al in de dagvaarding is opgeworpen, er hier dit nog over zeggen. Eisers vinden dit standpunt van Strikwerda - de Hoge Raad dus - als zou 'het volkenrechtelijk agressieverbod volgens art. 2 lid 4 van het Handvest' zich uitsluitend tot staten richten en dus altijd rechtstreekse werking ontberen, niet alleen bijzonder mager onderbouwd, maar ook nog eens duidelijk onjuist op de in de dagvaarding aangegeven gronden. Het Handvest richt zich immers bepaald niet alleen tot staten maar, over de staten heen, ook tot de volkeren en de gehele wereldgemeenschap. Kortom tot iedereen als ius cogens.

Maar wanneer het al zo zou zijn dat 'het volkenrechtelijke agressieverbod volgens art. 2 lid 4 van het Handvest' geen rechtstreekse werking heeft, dan is dat nog geen antwoord op de vraag of het agressieverbod als volkenrechtelijke norm, los van de specifiek verdragsrechtelijke uitdrukkingsvorm die zij in het Handvest heeft opgedaan, al dan geen rechtstreekse werking toekomt. In de dagvaarding zijn we daar al uitvoerig op ingegaan.

Het schenden van het agressieverbod levert naar de huidige rechtsmaatstaven, een persoonlijk delict op van de zwaarste categorie. Niet alleen volgens de Handvesten van Neurenberg en Tokio, maar ook volgens het Joegoslavië Tribunaal dat de vraag of er al of er al dan geen sprake was van agressie tegen Bosnië en Kroatië door de terecht staande individuele Serviërs van groot belang vindt. Ook in het Statuut van het Internationale Strafhof wordt het delict van agressie expliciet als een specifiek individueel delict geboekstaafd.

Japanse oorlogsmisdadigers zijn wegens schending van dit agressieverbod opgehangen. Zij hebben daarvoor de strop om hun nek gevoeld, maar volgens het tandem Strikwerda/Hoge Raad is hen dus letterlijk de levensadem benomen wegens schending van een norm die volgens Strikwerda/de Hoge Raad hen niet rechtstreeks zou verbinden! In de dagvaarding wordt dit al als 'apekool' afgedaan. Ik zou hier opnieuw willen stellen, in naam van de Japanners die voor de schending van deze antiagressienorm de strop om hun nek hebben voelen dichttrekken: grotere juridische onzin is nauwelijks denkbaar.

Dan is het vonnis in eerste aanleg inzake Danikovic, in vergelijking daarmee, nog buitengewoon lucide. De president kwam hier tenminste nog tot erkenning van de mogelijkheid van rechtstreekse werking. Want, zo stelde de president terecht: hoe kan ik anders in voorkomende gevallen bepalen of een aantasting van het recht op leven het gevolg is van rechtmatige oorlogshandelingen of niet? Zoals artikel 15 lid 2 EVRM in een voorkomend geval van hem zou kunnen vragen.

Schending van het agressieverbod als onrechtmatige daad

Als schending van het agressieverbod een individueel misdrijf oplevert dan vormt het ook ten opzichte van de slachtoffers een onrechtmatige daad. Er is geen enkele strafrechtelijke norm waarbij dit niet geldt. Zodat het tandem Strikwerda/Hoge Raad ook bepaald mistast, waar het onder 31 van de conclusie van Strikwerda in de zaak Danikovic beweert, dat schending van het agressieverbod door de Staat geen grondslag kan vormen voor een onrechtmatige daad ten opzichte van Danikovic c.s.

Schending van het agressieverbod kan dus, anders dan de Hoge Raad inzake Danikovic oordeelt, wel degelijk een directe grondslag vormen voor een onrechtmatige daadsactie van degene die daardoor getroffen dreigen te worden.

Omdat nu eenmaal de Hoge Raad ten onrechte aan het agressieverbod, onmiskenbaar een internationaal strafrechtelijke norm, rechtstreekse werking ontzegt, moeten we hier dus gewoon terug naar de president in eerste aanleg in de zaak-Danikovic, die over die rechtstreekse werking een andere, juistere opvatting had, ook al past het door hem gemaakte impliciete voorbehoud hier niet.

Het principe van persoonlijke aansprakelijkheid voor schending van het agressieverbod

Nu hebben de Handvesten van Neurenberg en Tokio uitdrukkelijk het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid en rechtstreekse medeverantwoordelijkheid geïntroduceerd voor schendingen van het agressieverbod en van oorlogsmisdrijven. In de dagvaarding, onder 87, heb ik al geciteerd hoe dit beginsel tijdens de Neurenbergprocessen is geboekstaafd. Ik citeer: "Crimes against international law are committed by man, not by abstract entities, and only by punishing individuals who commit such crimes can the provisions of international law be enforced" (Annual Digest, 13 (1946), p. 221). In het citaat in de dagvaarding (87) staat, 'publishing' in plaats van 'punishing', dat is natuurlijk een schrijffout.

Handvest van Neurenberg als bron van 'customary law'

De Staat heeft - ook dat is in de dagvaarding al uitvoerig uiteengezet - altijd geroepen dat het Handvest van Neurenberg obsoleet zou zijn, dan wel alleen zou hebben te gelden voor de verdachten van de As-mogendheden van tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook hier zien we dat de Hoge Raad in het arrest-Danikovic deze visie van de Staat kritiekloos overneemt. Strikwerda, goedkeurend toegeknikt door de Hoge Raad, voegt daar zelfs nog aan toe, ik citeer: "..zo moet worden aangenomen dat de in art. 6 van het Handvest opgenomen beginselen normen van volkenrechtelijk gewoonterecht zijn en dat de naleving van dergelijke normen door de Staat niet door individuele personen in kort geding kan worden gevorderd" (ad 39 concl. Proc.-Gen.).

Artikel 6 Handvest geeft op de eerste plaats nadere definities van misdrijven tegen de vrede, van oorlogsmisdrijven en van misdrijven tegen de menselijkheid. Wat Strikwerda, met de zegen van de Hoge Raad, hier dus in feite zegt is: individuele burgers kunnen zich niet in rechte tot de Staat wenden met als eis dat de Staat oorlogsmisdrijven jegens hen, die reeds gebeuren, onmiddellijk dient te beëindigen en individuele burgers kunnen dus ook niet van een Staat die jegens hen fatale oorlogsmisdrijven dreigt te begaan eisen, zich daarvan verder te onthouden. Met andere woorden: de Hoge Raad vindt, dat als de Staat eenmaal aan oorlogsmisdaden is begonnen jegens bepaalde burgers, diezelfde Staat alle tijd en alle ruimte moet krijgen om dit karwei rustig en secuur af te maken zonder dat de rechter zou mogen tussenkomen. Normen van ius cogens mogen zo, in alle rust, worden geschonden. Zonder dat de rechter daartegen protectie zou mogen bieden.

Waarom dit zo zou zijn, vertellen Strikwerda en de Hoge Raad er niet bij. Waarom ieder, die bedreigd wordt met moord, doodslag of enig ander kwaad, wel het recht zou hebben om zich tot de rechter te wenden met als eis dat de rechter het de bedreiger verbiedt om daar mee door te gaan of te voltooien, en iemand die bedreigd wordt door een delict dat behoort tot zwaarst denkbare categorie misdrijven, namelijk oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de vrede en misdrijven tegen de menselijkheid, niet het recht heeft om daartegen rechterlijke protectie in te roepen, is een volstrekt raadsel.

Laten we eens een ander voorbeeld noemen. Stel, de Staat martelt gevangenen. Volgens deze nieuwe leer van het tandem Strikwerda/Hoge Raad zou degene die gemarteld wordt daartegen niet de rechterlijke bescherming kunnen inroepen. Hij moet zich maar rustig laten martelen! Of ligt het hier opeens anders? En waarom dan wel? Martelen is toch ook een misdrijf tegen de menselijkheid, zoals omschreven in art. 6 van het Handvest van Neurenberg? Ook voor deze opvatting van Strikwerda/de Hoge Raad geldt weer: dit is lariekoek.

Het is de opvatting van de Staat, dat het Handvest van Neurenberg obsoleet is, dan wel niet van algemene gelding. Ook die opvatting wordt door het tandem Strikwerda/Hoge Raad gesteund in het arrest-Danikovic. Volkomen ten onrechte. Ik heb in de dagvaarding al uitvoerig uiteengezet dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een totaal tegenovergestelde opvatting huldigt en dat hij, in zijn reeds als productie overgelegde rapport van 1993 inzake de instelling van het Joegoslavië Tribunaal nou juist zelfs uitdrukkelijk het Handvest van Neurenberg vermeldt en wel integraal, als een van de rechtsbronnen welke 'beyond any doubt' deel uitmaken van het 'customary law'. In de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake de Rechtmatigheid van het Gebruik van en de Bedreiging met Kernwapens van 8 juli 1996 wordt daar ook uitdrukkelijk naar verwezen (als productie ingebracht onder 81). Onder 80 gaat het Internationaal Gerechtshof ook nog dieper in op de algemene gelding en betekenis van het Tribunaal van Neurenberg voor de rechtsvinding.

De vraag is dus: wie moeten we hier volgen? Het tandem Strikwerda/Hoge Raad in hun overigens volstrekt ongemotiveerd gelaten opvatting, of de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en 's werelds hoogste rechtsinstantie, het Internationaal Gerechtshof? De keuze lijkt me duidelijk. Het Handvest van Neurenberg en zeker de achterliggende rechtsprincipes maken dan ook reeds lang deel uit van het corpus van het internationaal gewoonterecht. Dat geldt dus ook onverkort voor artikel 6 van het Handvest van Neurenberg.

Persoonlijke aansprakelijkheid

Artikel 6 Handvest van Neurenberg zegt: "Leiders, organisatoren, zij die hebben uitgelokt en medeplichtigen, die hebben deelgenomen aan het opstellen of uitvoeren van een gemeenschappelijk plan of samenzwering om een van de bovengenoemde misdrijven te begaan, zijn aansprakelijk voor alle daden die door personen ter uitvoering van dit plan zijn verricht." Het is deze persoonlijke aansprakelijkheid, voor het eerst geboekstaafd bij Neurenberg, die we nu breeduit terugvinden in de Statuten van het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal, in het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, maar ook, bijvoorbeeld, in de nationale wetgeving als de Wet Oorlogsmisdrijven. 'Crimes against international law' worden immers - het is al geciteerd - niet begaan door 'abstract entities', zoals staten, maar door mensen. Het is op die titel, dat hier ook Balkenende en Bos op persoonlijke titel in rechte worden aangesproken. Als zij zich verzetten tegen de dreigende Amerikaanse agressie, dan komt er geen Nederlandse medewerking. Op die verantwoordelijkheid worden zij hier mede aangesproken.

De nu ontstane situatie

De situatie is met betrekking tot de dreigende schending van het agressieverbod waarvan mijn eisers de dupe dreigen te worden, als volgt:

  • De Verenigde Staten dreigen Irak de oorlog aan te doen, zonder dat de Veiligheidsraad bepaaldelijk tot het gebruik van geweld heeft gemachtigd, hetgeen betekent dat Amerika zich uitdrukkelijk het recht voorbehoudt om agressie te plegen tegen Irak.
  • De Staat der Nederlanden, op haar beurt, heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie zich, wegens van het ontbreken van een resolutie die bepaaldelijk en ondubbelzinnig tot geweld machtigt, verre te houden van elke vorm van ondersteuning van eventueel Amerikaans oorlogsgeweld, politiek dan wel met materieel en of met troepen.
  • Datzelfde geldt voor de gedaagden Balkenende en Bos. Ook zij hebben geweigerd gevolg te geven aan de sommatie zich te onthouden van elke handeling of uitlating gericht op het verlenen van politieke en materiële steun door de Staat der Nederlanden aan Amerikaans oorlogsgeweld zolang een resolutie, die uitdrukkelijk en ondubbelzinnig tot geweld mandateert, ontbreekt.

Hetgeen betekent dat zowel de Staat der Nederlanden, als Balkenende en Bos, de handen vrij willen houden om eventueel politieke en of militaire steun te verlenen, dan wel te doen verlenen, aan Amerikaans oorlogsgeweld, ongeacht of er nu een resolutie is die ondubbelzinnig tot geweld machtigt of niet. In vier parlementaire debatten die de laatste maanden over de kwestie Irak zijn gehouden is gebleken, dat het parlement daaraan niets in de weg te willen leggen. Die steun aan Amerika wordt bovendien nu al met instemming van gedaagden verleend voor de transporten van Amerikaans materieel en troepen door Nederland. Waarover straks meer.

De bestendige officiële positie van de Nederlandse regering

We kunnen ervan uitgaan dat het standpunt dat de Nederlandse regering nog hetzelfde is als dat in 1998 luidde: "De Nederlandse regering stelt zich, evenals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, op het standpunt, dat het militair optreden wordt gelegitimeerd door het geheel aan resoluties van de Veiligheidsraad vanaf 1991 inzake Irak" (Tweede Kamer, 1998-1999, 21664, nr. 102).

Dat is dus de officiële regeringspositie inzake mogelijk gebruik van geweld jegens Irak, zoals deze, in overleg met de Tweede Kamer, is ingenomen. Deze officiële positie van de regering is nimmer herroepen. Zodat aangenomen mag worden dat deze nog steeds geldt. Ook tijdens de vier parlementaire debatten, die de afgelopen maanden over de dreigende oorlog tegen Irak zijn gevoerd, heeft de regering er blijk van gegeven dat deze officiële positie nog immer een constante is: een resolutie die uitdrukkelijk en ondubbelzinnig tot geweld machtigt, wordt wel wenselijk genoemd, maar niet als noodzakelijk. In deze vier parlementaire debatten heeft de Tweede Kamer volop de gelegenheid gehad om deze officiële positie van de regering onderuit te halen en de regering te dwingen een ander standpunt in te nemen. De Tweede Kamer heeft dit keer op keer verzuimd zodat deze officiële positie, ook na herhaalde toetsing door Tweede Kamer, onverlet is gebleven. Dat betekent dat nu de rechter aan het woord kan komen.

Het woord is nu aan de rechter

Zeker nu deze bestendige officiële positie van de regering, wederom met instemming van de Tweede Kamer, al volop wordt geëffectueerd middels directe steun aan de voorbereidingen van de dreigende Amerikaanse agressie door medewerking van Nederland aan wapen- en troepentransporten bestemd voor het oorlogsgebied.

De Staat, bij monde van de regering, en Bos en Balkenende als privé-persoon, weigeren gevolg te geven aan een sommatie om zich verre te houden, dan wel om zich in te spannen om Nederland verre te doen houden, van dreigende Amerikaanse agressie tegen Irak en houden de handen vrij om op enigerlei wijze te participeren, dan wel Nederland te doen participeren, in deze dreigende agressie.

De rechter kan daarom nu, onder deze huidige staatsrechtelijke gegevenheden, volop aan het woord komen, maar er is nog een andere doorslaggevende reden waarom de rechter hier gehouden is om in te grijpen, ongeacht het feit dus dat het parlement in vier parlementaire debatten de officiële positie van de regering onverlet heeft gelaten, ja zelfs recentelijk expliciet heeft ingestemd met de verdere opbouw van een Amerikaanse agressiepotentieel tegen Irak door Amerikaanse wapen- en troepentransporten door Nederland toe te laten. Dat is de kwestie van de hoge internationaal-rechtelijke status van het agressieverbod.

Zoals immers bij de processen van Neurenberg is bevestigd - het is in de dagvaarding al behandeld onder 56 -, is het voeren van een agressieoorlog niet zomaar een oorlogsmisdrijf, maar, ik citeer: "a war of aggression, therefore, is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole". Met andere woorden: agressie is niet zomaar iets, het is de grootst voorstelbare supermisdaad. Het is zogezegd 'de moeder van alle oorlogsmisdrijven'. En, zoals ook door het Hof Amsterdam in de zaak-Dedovic is herbevestigd, het verbod van agressie is daarmee dan ook onherroepelijk een zaak van ius cogens.

Ius cogens wil zeggen: dwingend recht, uitgaande boven alle andere recht. Ius cogens wil ook zeggen: recht dat te allen tijde overal onder alle omstandigheden moet worden gehandhaafd. Door de Staat, maar als die faalt, door een onmiddellijk ingrijpen van de rechter als daarom gevraagd wordt. Wat momenteel acuut dreigt en gelet op de Amerikaanse transporten door Nederland zelfs al daadwerkelijk plaatsvindt, is medewerking van gedaagden aan deze supermisdaad, die agressie nu eenmaal is, waardoor die regel van ius cogens geschonden wordt, dan wel nog meer geschonden dreigt te worden. Deze regel van ius cogens en het belang van de handhaving daarvan gaan ver uit boven iedere staatsrechtelijke bedenking die eventueel nog te opperen zou zijn tegen een rechterlijke interventie.

Rechtmatigheid van dreiging met geweld

Ongetwijfeld zal hier straks, namens de gedaagden, uitvoerig worden betoogd dat de Staat en ook de overige gedaagden, louter bezield zijn met goede bedoelingen en dat het enige waar gedaagden op uit zijn, is het voorkomen van oorlog, maar dat er nu eenmaal een geloofwaardige dreiging met geweld noodzakelijk is, om 'Saddam Hoessein' tot optimale medewerking aan de inspecties en ontwapening te dwingen. Ongetwijfeld zullen gedaagden hier ook breed uitmeten dat juist die 'zware druk', die dreiging met oorlog, die is uitgeoefend op 'Saddam Hoessein', ertoe heeft geleid dat deze toch maar heeft ingestemd met de wapeninspecties. Ongetwijfeld zal ook worden gesteld dat het handhaven van die 'geloofwaardige dreiging' de sleutel vormt naar het eventueel voorkomen van oorlog.

Er zitten echter twee aspecten aan de zaak: het aspect van de feitelijke juistheid, alsmede het aspect van de rechtmatigheid. Met andere woorden, ook als het juist zou zijn dat dreiging met oorlogsgeweld 'Saddam' ertoe gebracht zou hebben om in te stemmen met de wapeninspecties, dan betekent dit nog niet, en zeker niet automatisch, dat die oorlogsdreiging ook rechtmatig was.

Als deze voortdurende oorlogsdreiging jegens Irak, waaraan gedaagden van harte meewerken, echter onrechtmatig zou zijn, dan zou die zeer wel ook onrechtmatig kunnen zijn jegens eisers. In elk geval ook jegens gedaagde sub 18. Want dan zou er daarmee, ook in dit opzicht, sprake zijn van een schending van het imperatief van art. 90 Grondwet aan de regering om de internationale rechtsorde te bevorderen en het onrechtmatig dreigen met oorlogsgeweld bevordert de internationale rechtsorde nu eenmaal niet!

In hoeverre is dit dreigen met geweld jegens Irak rechtmatig? Artikel 2, lid 4, van het Handvest van de Verenigde Naties stelt het verbod tot het gebruiken van geweld op één lijn met het verbod op het dreigen met geweld.

We zijn in het gelukkige bezit van een nadere explicatie hiervan bij monde van het Internationaal Gerechtshof. En wel wederom in de reeds genoemde uitspraak inzake de dreiging met en het gebruik van kernwapens. Het Internationaal Gerechtshof overweegt hierin, aangaande de rechtmatigheid van het dreigen met oorlogsgeweld: "Of dit een 'bedreiging' is in strijd met artikel 2, lid 4, hangt af van de omstandigheid of het specifieke gebruik van geweld dat wordt overwogen, gericht zou zijn tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, of tegen de doelstellingen van de Verenigde Naties, dan wel of dit, in geval het bedoeld is als middel ter verdediging, noodzakelijkerwijs de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit zou schenden. In al deze omstandigheden zou het gebruik van geweld en de dreiging daarmee, onrechtmatig zijn volgens het Handvest."

Deze explicatie van het Internationaal Gerechtshof over de eventuele rechtmatigheid van het dreigen met geweld, afgezet tegen de constante en hevige dreiging met geweld tegen Irak, kan in casu niet tot andere conclusies leiden dan de volgende:

  • Geen enkele resolutie heeft de Verenigde Staten gemachtigd om tegen Irak oorlogsgeweld toe te passen. Mitsdien is ook de dreiging met oorlogsgeweld hier onrechtmatig.
  • Bij het daadwerkelijk gebruik van oorlogsgeweld tegen Irak zal, gezien wat er allemaal wordt samengetrokken aan wapenmateriaal en troepen en ook gezien eerdere ervaringen gedurende de Golfoorlog, van het principe van proportionaliteit geen spaan heel blijven. Ook daarom is het dreigen met oorlogsgeweld hier onrechtmatig.
  • Amerika, de Staat en gedaagden verkondigen voortdurend dat een Veiligheidsraadresolutie, die bepaaldelijk en ondubbelzinnig tot geweld machtigt, niet strikt noodzakelijk zou zijn.
  • Een oorlog zonder expliciete goedkeuring van de Veiligheidsraad ontbeert in elk geval ook de noodzakelijkheid. Ook daarom is tenslotte het dreigen met oorlogsgeweld hier volstrekt onrechtmatig.

Waar het in dit geding om gaat

De eisen in dit kort geding keren zich tegen de weigering om gevolg te geven aan de sommatie af te zien van elke vorm van steun aan een oorlog tegen Irak zolang niet een Veiligheidsraadresolutie daar bepaaldelijk toe machtigt. Met andere woorden: dit kort geding keert zich tegen het openhouden van de mogelijkheid - en het deels al effectueren van die optie, door het toelaten van wapen- en troepentransporten door Nederland - steun te verlenen aan een onrechtmatige agressieoorlog, waarbij opgemerkt moet worden dat ook het dreigen met oorlog onrechtmatig is - dit in antwoord op wat de Staat zal betogen over de wenselijkheid van zulk dreigen.

De rechtsbescherming vanwege het recht inzake gewapende conflicten en het humanitair oorlogsrecht

Zoals al in het geding gebracht zijn er in het recente verleden een fors aantal procedures gevoerd rond oorlogen. Over de inhoud van het recht inzake gewapende conflicten en van het humanitair oorlogsrecht, alsmede de rechtsbescherming die daardoor aan justitiabelen wordt verondersteld te worden geboden, zijn bibliotheken volgeschreven, maar dat is de theorie. De gevoerde rechtsprocedures vormen echter de lakmoesproef voor wat de veronderstelde rechtbescherming voor gewone burgers in de praktijk waard is.

Een tussentijdse evaluatie van deze jurisprudentie, die door Nederlandse 'domestic courts' is gevormd m.b.t. tot de rechtsbescherming die het recht en het humanitair oorlogsrecht inzake gewapende conflicten zouden bieden - en volgens zijn pretenties zou moeten bieden, levert een onthutsend en ontluisterend beeld op. Wat de Amsterdamse rechtscolleges op dit punt tot stand hebben gebracht, steekt daarbij zonder meer positief af bij de jurisprudentie die de Haagse rechtscolleges tot op heden op dit stuk hebben gevormd. Dat geldt dan met name voor het arrest-Dedovic van het Amsterdamse Hof. Weliswaar heeft dit arrest de Joegoslavische burgers die in de betrokken procedure als eisers optraden niet de gevraagde rechtsbescherming kunnen bieden tegen de waanzin en het lijden van de oorlog, maar het arrest-Dedovic behelst in elk geval een duidelijke poging om serieus en met enige diepgang op het recht inzake gewapende conflicten en het humanitair oorlogsrecht in te gaan.

De jurisprudentie op dit gebied gevormd door de Haagse rechtscolleges zet daarentegen een beeld neer waaraan in dit pleidooi al eerder gerefereerd is. Voor een goed begrip van dit beeld is het raadzaam, vanwege de hier heersende psychologische blokkades en ter bevordering van de noodzakelijke objectiviteit - recht heeft toch alles van doen met objectiviteit, te abstraheren van 'Irak' en 'Irakese burgers', en die termen te veranderen in laten we zeggen 'België' en 'Belgische burgers'. Hier in het Westen tillen we immers niet zo zwaar aan een paar honderdduizend Irakese burgers meer of minder! De jurisprudentie, gevormd door Haagse rechtscolleges, levert dan tot dusver het volgende beeld op.

Indien Nederland, in NAVO-verband, België de oorlog zou aandoen - en dit dan zonder dat er sprake is van gerechtvaardigde zelfverdediging en zonder een uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad -, dan is zulks zonder meer als rechtmatig te beschouwen. Dat de NAVO-raad daartoe heeft besloten, geeft immers evenveel legitimatie als dat de VN-Veiligheidsraad daartoe zou hebben besloten (uitspraak Danikovic c.s. / Staat in eerste aanleg).

Zouden Belgische burgers, die daarvan het slachtoffer worden of dreigen te worden, dan de Staat der Nederlanden vervolgens in rechte tot stopzetting van deze agressie willen dwingen, dan zal zo'n poging zonder meer hebben te falen. Want de rechtsnormen die zulke agressie verbieden - geschreven dan wel ongeschreven -, hebben in geen enkel opzicht rechtstreekse werking (uitspraak Danikovic c.s / Staat in appèl; VJV c.s. / Staat c.s in eerste aanleg; Tijsterman c.s. / Staat).

De Belgische burgers hebben dus geen enkel rechtsmiddel om individueel bescherming in te roepen tegen deze Nederlandse bommenregen. Zij hebben derhalve zonder meer te gedogen dat hun infrastructuur, hun eigendom en hun toekomst door Nederland verwoest worden en dat hun leven en hun gezondheid door deze Nederlandse agressie op het spel worden gezet. Kortom, zij hebben deze 'gesel van de oorlog' gewoon te dulden, te dragen, zoals ook in de Middeleeuwen de mensen 'de gesel van de oorlog' hadden te dragen, zonder rechten, zonder rechtsmiddelen en dus ook zonder enige vorm van rechtsbescherming. In ieder geval wanneer hun nationale overheid zich niet tot het Internationale Gerechtshof wendt, of zich daartoe niet kan wenden, omdat zij de rechtsmacht daarvan niet op tijd of onvoldoende erkend, zoals met Joegoslavië het geval was, of wanneer het niet afdwingbare karakter van een uitspraak van het IGH de nationale overheid ertoe zou aanzetten om daaraan geen gevolg te geven, zoals de Verenigde Staten deed in het geval van de veroordeling van diens agressie jegens Nicaragua.

Maar dan de volgende vraag: als er dan door deze Belgische burgers geen rechtsbescherming kan worden ingeroepen voor de Nederlandse rechter tegen deze Nederlandse agressie, zijn die bombardementen dan tenminste in elk geval niet als onrechtmatig te beschouwen? Is het niet onrechtmatig om, middels bombardementen, die immers worden uitgevoerd in strijd met het geweldsverbod, mensen naar het leven te staan, roerende en onroerende eigendommen te vernietigen, terreur te bedrijven? Volgens de Haagse jurisprudentie niet. Tenminste, als de Nederlandse bombardementen zich richten op wat als militaire doelen te beschouwen zou zijn. Alle bombardementen die in dat kader plaatsvinden zijn dan rechtmatig en alle vernietigingen die daardoor worden aangericht, alle doden en gewonden die daardoor vallen zijn dan rechtmatige vernietigingen, doden en gewonden (uitspraak Danikovic / Staat in appèl). Echter ook tegen bombardementen op niet-militaire doelen staat voor het getroffen Belgische individu geen enkele rechtsbescherming bij de Nederlandse rechter open. Want of nu wel of niet militaire doelen tot doelwit worden gemaakt, is geen zaak die individuele burgers aangaat. Want ook aan artikel 52 van Protocol I bij de Verdragen van Genève moet rechtstreekse werking worden ontzegd (uitspraak Tijsterman c.s / Staat), maar het gaat nog verder. Tegen de mensenrechtenschendingen waarmee dit oorlogsgeweld, deze bombardementen gepaard gaan, kunnen de importante mensenrechtenverdragen niet alleen op geen enkele wijze individuele rechtsbescherming bieden, maar ook de rechten die in deze verdragen zijn geïncorporeerd kunnen dat niet. Dat geldt zelfs ook voor het recht op leven. Dus als Nederland, in strijd met geweldsverbod, morgen België zou gaan bombarderen, dan kan geen enkele Belgische burger in rechte hiertegen voor een Nederlandse rechtbank jegens de Nederlandse Staat aanspraken doen gelden op het recht op leven, het recht op eigendom of op welk mensenrecht dan ook (uitspraak Danikovic / Staat in appèl). Deze specifieke, aldus gevormde Haagse jurisprudentie ademt ontkenning van agressie, ontkenning van dood en verderf zonder begrenzing, ontkenning van grenzeloze vernietiging en van tomeloze willekeur en rechteloosheid.

De conclusie van deze onthutsende Haagse jurisprudentie tendeert er dan ook naar dat eisers hier, met hun beroep op rechtsbescherming, althans naar Haagse maatstaven, geen schijn van kans hebben. Geen enkele regel of beginsel van het recht inzake gewapende conflicten of van het humanitair oorlogsrecht, geen enkel mensenrechtenverdrag, vermag dus, volgens de Haagse rechterlijke instanties potentiële slachtoffers of daadwerkelijke slachtoffers van de 'gesel van de oorlog' enigerlei vorm van bescherming of verhaal te bieden tegen de dreiging van agressie, daadwerkelijke agressie en de gevolgen daarvan en al evenmin tegen dreigende oorlogsmisdrijven, daadwerkelijke oorlogsmisdrijven en de gevolgen daarvan. Zo rekent het Haagse rechterlijke echelon dus af met het humanitair oorlogrecht en de bescherming die dit veronderstelt te bieden aan individuele burgers.

De enige opening

Niettemin laat het arrest-Danikovic van Strikwerda/de Hoge Raad echter één mogelijkheid open, die niets te maken heeft met welk mensenrechtenverdrag of welke regel of beginsel van humanitair oorlogsrecht dan ook: de mogelijkheid van onrechtmatige daad. Met een onrechtmatige daadsactie kunnen burgers die geslachtofferd worden, of dreigen te worden, door een onrechtmatige oorlog of onrechtmatige oorlogshandelingen zich daartegen te weer stellen. Althans, zij kunnen dat proberen, maar dan moeten ze wel voldoen aan een zware bewijslast. Want, zoals door Strikwerda/de Hoge Raad in het arrest-Danikovic onder 19 van de conclusie van Strikwerda wordt overwogen: "Naast de vereiste onrechtmatigheid is in ieder geval ook vereist dat Danikovic c.s. individueel slachtoffer van poging tot moord of een inbreuk op hun recht op gezondheid zijn geweest en het vereiste van schade c.q. dreiging van schade.

's Hofs oordeel, dat de vraag of aan die vereisten is voldaan, afhankelijk is van de persoonlijke omstandigheden waaronder Danikovic c.s. als militairen tijdens de luchtacties verkeerden, is niet onbegrijpelijk (..) en geeft ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de stelplicht in verband met aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad." Met andere woorden: een andere mogelijkheid dan een beroep op pure onrechtmatigheid als gevolg van (dreigende) moord, doodslag, schending van het recht op gezondheid en/of (dreigende) schending van andere fundamentele rechten, is er volgens de Haagse rechtspraak niet. Willen slachtoffers (dreigende) agressie, althans de medewerking daaraan van gedaagden, het hoofd bieden, dan moeten zij wel aan een zware bewijsplicht voldoen. Zij moeten aantonen dat zij daadwerkelijk en concreet persoonlijk het slachtoffer dreigen te worden van onrechtmatige oorlogshandelingen.

Eisers verzetten zich tegen de complete Haagse onttakeling van de beschermende werking, die het recht inzake gewapende conflicten en het humanitair oorlogsrecht beogen te bieden tegen (dreigende) agressie en (dreigende) oorlogsmisdrijven. Dit pleidooi en de dagvaarding leggen daarvan getuigenis af.

De dreigende onrechtmatigheid jegens eisers - feiten en omstandigheden.

Maar verder willen eisers natuurlijk ook doorexerceren op de enige mogelijkheid die de Haagse benadering voor hen openlaat, namelijk, een beroep op onrechtmatigheid als zodanig en de verdere aan een dergelijk beroep op onrechtmatigheid te stellen eisen omtrent concreet en toegespitst persoonlijk (dreigend) slachtofferschap.

Nu zijn in de dagvaarding daaromtrent al een groot aantal feiten en gegevenheden gesteld:

  • Acute hongersnood dreigt voor de eisers, zodra de bommen beginnen te vallen, want het voedseldistributiesysteem, waarvan zij, stuk voor stuk, afhankelijk zijn, zal onmiddellijk instorten.
  • Intensieve bombardementen op de steden, waar zij leven, zijn te verwachten. Hun leven, gezondheid, eigendommen van henzelf en hun verwanten komen daardoor in acuut gevaar.
  • De drinkwatervoorziening in de steden zal het begeven, zodat eisers vervuild water dreigen te moeten drinken, met alle dreigende besmettingsziektes voor hen als gevolg.
  • Het rioolwatersysteem in de steden zal bezwijken, rioolwater zal over de straten lopen als het rioolpompsysteem bezwijkt, hetgeen het risico van besmettelijke ziekten nog zal vergroten.
  • Het gezondheidssysteem, toch al tot het bot uitgekleed, zal de gevolgen van een oorlog onmogelijk aankunnen, zodat eisers verstoken dreigen te worden van gezondheidszorg.
  • Irak is geheel verpauperd en eisers die stuk voor stuk zelf ook zijn verpauperd, zien hun bestaansvoorwaarden en toekomstperspectief, voor zover zij overleven, nog verder aangetast als gevolg van de komende verwoestingen.

Deze lijst van dreigende gevolgen voor eisers is allerminst limitatief. In feite is de rampspoed die de oorlog hen zal brengen oneindig.

Dan zijn er ook nog de volgende omstandigheden:

eiser sub 1, Abdalwahab Mubarek: woont in Dijala. Zijn huis is zwaar beschadigd door eerdere bombardementen. Het is weer opgebouwd, maar hij leeft in grote angst dat zijn huis opnieuw prooi zal worden van bombardementen.

eiser sub 2, Abdalamir Naji: woont in Babil en heeft in de Golfoorlog een been verloren, leeft van de voedselpaketten en van wat hij verder bij elkaar kan scharrelen.

eiser sub 3, Munther Abbas: woont in Najaf en is werkloos door de instorting van de economie als gevolg van het embargo, leeft in de marge van de samenleving en is vergaand afhankelijk van de voedselverstrekkingen door de regering.

eiser sub 4, Shakir Farhood Brisem: is ernstig ziek als gevolg van het tekort aan medicijnen en vreest het ergste als de oorlog uitbreekt.

eiser sub 5, Rafid Abdalamir: woont te Babil, heeft al een paar leden van zijn familie verloren als gevolg van zware raketbeschietingen door de Amerikaans/Britse luchtmacht, woont in de buurt van een fabriek die, naar Amerikaanse conceptie, als militair doelwit zou kunnen gaan gelden.

eiser sub 6, Muhamed Tarik Jaseen: woont in Bagdad, zijn gehele huis werd verwoest tijdens de bombardementen van 1998 en hij vreest opnieuw dakloos te worden als de oorlog uitbreekt.

eiser sub 7, Haider Aswad Alabaiji: woont in Najaf, zijn gezondheid is ernstig achteruitgegaan als gevolg van de oorlog en het embargo, is met zijn gezin voornamelijk afhankelijk van voedselpaketten en vreest het ergste voor zijn gezondheid zodra de oorlog uitbreekt.

eiser sub 8, Fagri Naji: woont in Babil, heeft al een broer verloren in de Golfoorlog en vreest voor nieuwe slachtoffers in zijn familie bij een nieuwe oorlog.

eiser sub 9, Ahmed Abdalrazaq Alsawami: woont in Bagdad en is zijn baan verloren als gevolg van de instorting van de economie en probeert nu met man en macht iets nieuws op te bouwen, maar ziet het perspectief daarop totaal verdwijnen bij nieuwe oorlogsverwoestingen; hij leeft in een gebied in Bagdad dat bij golfoorlog intensief gebombardeerd is, om hem onbekende redenen.

eisers sub 10, Ali Abbas Ali: woont in Bagdad, heeft een naast familielid verloren in de Golfoorlog en is als gevolg daarvan depressief geraakt, leeft voornamelijk van voedselpakketten en van wat sjacher, vreest ontzettend voor nieuwe verliezen onder zijn verwanten bij een nieuwe oorlog.

eiser sub 11, Sabah Abd Saleh: woont in Bagdad, heeft zijn zaak moeten verkopen om zijn familie te kunnen onderhouden. Een nieuwe oorlog zal hem ongetwijfeld verder tot de bedelstaf brengen, zo vreest hij.

eiser sub 12, Muhamed Kadum Muhamed: woont in Bagdad, raakte al gewond tijdens de Golfoorlog en is panisch voor een nieuwe oorlog. Zijn vrouw is ernstig ziek.

eiser sub 13, Riad Ali Brisem: woont in Bagdad, is straatarm geworden door de economische malaise en leeft voortdurend op de rand van de hongersnood, vreest het niet lang te maken als de oorlog uitbreekt.

eiser sub 14, Zaki Amin: woont in Bagdad, woonde in het kwartier dat tijdens de Golfoorlog hevig is gebombardeerd, waardoor zijn huis totaal is verwoest, woont nu met zijn gezin in bij een familielid in dezelfde wijk als waar zijn huis stond en vreest dat deze wijk opnieuw hevig gebombardeerd zal worden bij een nieuwe oorlog.

eiser sub 15, Abdalrazaq Mubarek: woont in Dijala in de buurt van een provinciaal bestuurscentrum en is doodsbang dat dit door de Amerikanen straks gebombardeerd wordt. Zijn gezondheid is ernstig aangetast als gevolg van het embargo en hij heeft dan ook weinig weerstand tegen de komende oorlogsbeproevingen.

eiser sub 16, Ali Hussein: woont in Najaf, heeft in de Golfoorlog al een zoon verloren en is, als gevolg van de economische malaise ook zijn werk kwijtgeraakt. Hij leeft onder zeer kommervolle omstandigheden en vreest het ergste bij een nieuwe oorlog. Hij is met zijn gezin in hoge mate afhankelijk van de voedseldistributie.

eiser sub 17, Muwafak Hatem Lafteh: woont in Bagdad, had een goede baan bij de overheid, maar is deze nu kwijt als gevolg van het economische verval in Irak, ziet als ambtenaar totaal geen bestaansperspectief meer als nieuwe verwoestingen de economie nog verder zullen vernietigen, woont in een kwartier waarin veel overheidskantoren zijn en is doodsbang dat dit door de Amerikanen bij een nieuwe oorlog genadeloos gebombardeerd zal worden.